
Jurisprudentie
AU0477
Datum uitspraak2005-07-27
Datum gepubliceerd2005-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/3912 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers03/3912 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WAO-uitkering. Arbeidsongeschiktheid minder dan 15%. Aanvraag nader onderzoek niet onderbouwd.
Uitspraak
03/3912 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat te Woerden, op bij aanvullend beroepschrift (met bijlage) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Leeuwarden op 3 juli 2003 tussen partijen gegeven uitspraak, reg.nr. 02/1422 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlage) ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 15 juni 2005, waar appellante, met voorafgaand bericht, niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen T. van Hollander, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante, die werkzaam was op de inpakafdeling van een wafelbakkerij, heeft zich op 31 januari 2001 ziekgemeld met allergische en longklachten. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft gedaagde bij besluit van 3 december 2001 geweigerd appellant na de voorgeschreven wachttijd van 52 weken, met ingang van 30 januari 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per laatstgenoemde datum minder dan 15% bedroeg.
In bezwaar heeft de bezwaararbeidsdeskundige P. de Groot blijkens zijn rapport van 30 juli 2002 de omvang van de maatman en dientengevolge ook het maatmaninkomen herzien, met als gevolg dat het verlies aan verdiencapaciteit op
30 januari 2002 29,6% bedraagt. Dienovereenkomstig heeft gedaagde bij besluit van 12 november 2002 (het bestreden besluit) het bezwaar van appellante gegrond verklaard en appellante met ingang van 30 januari 2002 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en daarbij overwogen dat geen aanwijzingen zijn gevonden om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellante door de (bezwaar)verzekeringsartsen is overschat, dan wel dat de uitgevoerde onderzoeken onzorgvuldig zijn geschied. Naar het oordeel van de rechtbank moet appellante in staat worden geacht de voor haar geselecteerde algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.
In hoger beroep heeft appellante het oordeel van de rechtbank gemotiveerd bestreden, aangegeven dat nader onderzoek door een longarts en een revalidatiearts is aangewezen en ter onderbouwing van haar standpunt een door de verzekeringsarts E.H. Groenewegen op 23 augustus 2003 opgesteld rapport toegezonden.
De bezwaarverzekeringsarts M.A. Peerden heeft op 15 september 2003 gereageerd op het rapport van Groenewegen. De Raad kan zich volledig vinden in de uiteenzetting van Peerden en verenigt zich daarmee. Dit betekent dat ook naar het oordeel van de Raad Groenewegen zijn standpunt dat nader medisch onderzoek is aangewezen onvoldoende heeft onderbouwd. De Raad merkt daarbij op dat Groenewegen appellante niet zelf heeft onderzocht, maar een samenvatting van de in het dossier aanwezige medische stukken heeft gegeven.
Gelet op voorgaande overwegingen kan het hoger beroep niet slagen en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.